Potosí. Hoogste stad
ter wereld. Je merkt dit direct, de longen moeten harder werken om minder
zuurstof te krijgen. Het is aan te raden zich niet te oververmoeien. Fysiek
deden we het rustig aan, mentaal wat minder. Nog steeds ben ik zwaar onder de
indruk.
Ooit sierde grote
weelde deze stad. Met dank aan de Cerro Rico, waar de stoute Spanjaarden in de
zestiende eeuw zilver ontdekten en de weerloze indigenen deze mijn lieten
legen.
Vandaag merkt men
echter niets meer van Potosi’s grootdagen. In de mijn is amper nog zilver te
vinden. Toch werken er nog duizenden mannen, geleid door de hoop, of besseffend
dat enkel nog resten mineralen bovengehaald worden. Zo kunnen ze hun familie
alsnog onderhouden. Wat ze erbij moeten nemen is een kort leven. De gemiddelde
levensverwachting die een mens nog heeft vanaf hij een voet in de mijn
binnenzet is 15 a 20 jaar. Daarenboven werken er zo’n 800 kinderen. Daarover is
een hartsverscheurende documentaire gemaakt, “Devil’s miner”, te vinden op
YouTube en ten zeerste aan te raden.
Hoewel het ergens
voyeuristisch & luguber klinkt/is beslisten we toch om de mijnen te
bezoeken, samen met een voormalige mijnwerker. De minero’s zouden er beter van worden, al geloof ik daar geen bal van.
Beginnen doen we op de markt, waar we geschenken kunnen kopen voor de arbeiders
die we later op de dag zullen leren kennen. Coca, alcohol, sigaretten,
springstof & frisdranken worden aangeboden. Op aanraden van onze gids kopen
we bier & enkele zakken coca. Vandaag is zaterdag, dan gaat het er – ook in
de mijnen – wat rustiger aan toe en wordt tijdens de pauzes Pachamama
uitgebreid bedankt. Bedankt voor de gevonden mineralen. Bedankt dat de laatste
week zonder ongelukken mocht gebeuren.
Na onze inkopen
rijden we de stad uit. Eindelijk. Al voor de tour startte kregen we onze outfit
– helm, riem, broek, koplamp, enz – waardoor men zich ietwat belachelijk voelt
tijdens het rondwandelen in het centrum. Aangekomen bij de mijn-ingang
verdwijnt dit gevoel al snel voor bittere ernst. Hier is geen plaats voor
fashionista’s. Enkele meter van de grot staan tientallen rijhuizen. Elk huis
telt één kamer van een vierkante meter of tien. Uiteraard het onderkomen voor
een ganse familie. Slik.
In de mijnen zelf ben
ik, zoals verwacht, nog meer onder de indruk. We banen ons een weg door
stoffige, hete en zéér enge tunnelsystemen. Klimmen doen we op onstabiele
ladders en verschillende malen moeten we dekking zoeken als een volle
transportkar zich snel over de rails een weg naar het daglicht zoekt. Enkele
honderden meter onder de grond treffen we een pauzerende groep die onze
geschenken dankbaar in ontvangst neemt. In ruil geven ze rustig &
vriendelijk een antwoord op onze vele vragen. Werkdagen die tot twintig uur
kunnen duren. Een schandalig laag loon. Met een scheve glimlach wordt uitgelegd
dat er in de mijn geen McDonalds is. Gelijk hoe lang de shift duurt, men eet er
niet & stilt de honger door constant een bal cocabladeren tussen de kiezen
te hebben. Minero wordt men enkel wanneer men écht geen andere keus meer heeft.
Het is een droevig beeld en om eens een torenhoog cliché te gebruiken: Ik prijs
mezelf gelukkig. Dat ik nooit iets tekort kwam. Dankjewel, mama & papa.
Na een uur of twee
gaan we terug naar buiten. Enkele obscure gangen van het daglicht verwijdert
staat “el Tio”. Dit lelijke beeld wordt verafgood & aanbeden.
Tegelijkertijd vreest men hem. Voor de shift bidt men tot deze duivel. Dat men
goede mineralen treft. Dat men gezond en wel terug buiten mag komen. Vol angst
offeren ze hem het weinige wat ze te bieden hebben. Alcohol, sigaretten &
coca-bladeren..
El Cerro Rico. |
Een normaal rijtjeshuis. |
El Tio. |
![]() |
The Devil's Miner: zotte docu. |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten