maandag 8 september 2014

Out on an island

New Ireland // 22 - 30 Augustus 2014 // blogtitel-soundtrack van Cock Sparrer: Youtube
 

Vanop het eiland New Britain nemen we voor dag & dauw een bananenboot verder naar het kleinere New Ireland. Hier is 1 enkele stad die naam waardig, de rest van het eiland bestaat uit bamboehutten-dorpjes. De eenentwintigste eeuw vond deze plaats gelukkig nog niet. Elektriciteit is er – als het er al is – ‘s avonds enkele uren beschikbaar tot de generator uitgaat, WC’s zijn gaten in de grond en douchen doet men in de zee, in de rivier of met een emmer regenwater.

Een Duitse gouverneur liet honderd jaar geleden een 263 kilometer lange highway bouwen dwars door de jungle. Dat deze Boluminski een goede mens was betwijfelen we sterk, maar zijn autostrade maakt het leven van de eilandbewoners nog steeds wat eenvoudiger.

De banana-boats worden uitgeladen.


1x was er een echte douche.


De Boluminski Highway.



 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Langs de highway liggen kleine dorpen. Voor de rest woekert de ondoordringbare jungle. Een week lang leven we in gasthutten van verschillende communities. We genieten er van de rust, de ongelofelijke gastvriendelijkheid en de tropische eenzame stranden. Als we niet toevallig onder een palmboom in de schaduw liggen maken we wandelingen in de nabije dorpen. Meer nog als op het vasteland zijn we hier (vooral voor de vele kids) een echte attractie. Ons komen gaat nooit onopgemerkt voorbij en gelijk waar we rondlopen volgt achter ons een zwerm kinderen die a la minute groter wordt. Hun gedrag hangt ergens tussen goedlachs, nieuwschierig & bang. De moedigste deugnieten komen een hand geven, zeggen hallo of tasten in’t geniep snel eens aan onze witte huid. Volwassenen wensen ons alle vrolijk en luidskeels een goeie dag.

Onze eerste hut.







Natural pool.





 




 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Het wordt vooral grappig wanneer een landlord ons meeneemt en persoonlijk in zijn dorp rondleidt. Trots worden we aan de dorpshoofden voorgesteld, schudden een hoop handen en krijgen telkens dezelfde vraag: “why PNG?”. Vastbesloten staat een oeroude vrouw haar stoel af om ons een zitplaats tussen ‘t volk aan te bieden. Dan gaan we met een grote groep kinderen naar een waterstroom in de wildernis om samen te baden. Lachen, gieren, brullen! Er wordt gekreist, gesprongen van de rotsen, gelachen, gespletst. Om geen valse indruk te geven: de vele groepsfoto’s met onze nieuwe vrienden zijn ontstaan omdat onze gastgever erop stond vanuit elke hoek wat kiekjes te maken. De kinderen vonden het in elk geval meer dan cool, vooral als ze zichzelf dan nadien op de camera-monitor terugvonden. Hahaahaaaa! We zullen ons geld investeren in het afdrukken en versturen van deze leuke herinneringen. Waarschijnlijk hebben de meesten geen enkele foto van zichzelf.






 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Voor wie van dorp tot dorp wil reizen op New Ireland zijn tijd & geduld een zegen. Tegen dat men een voertuig vindt met plaats, die in de goede richting rijdt is men al gauw enkele uren later.



 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Gelukkig is het etensaanbod in PNG wezenlijk beter als verwacht. In onze prijscategorie hebben we de keuze tussen markt, streetfood en kai-bars (kaikai = eten). De menukaart van de talloze kai-bars laat zich samenvatten in “alles wat men in de frietpot smijten kan”. Naast de normale frietkot-zaken friteert men ook brood, zoete aardappelen en rijst in een deeg-jasje. Grote kwaliteit is het niet, maar ‘t smaakt best ok. Op de markt vindt men daarentegen een gezonder aanbod. Sierlijk in bananenbladen verpakt & gestoomd verkoopt men hier bladgroentjes, vis en patatten of banaan in kokosmelk. Lekker! Het beste aan dit gerecht is de verwonderde & enthousiaste blikken van de locals, die met grote ogen toekijken hoe we ons pakket openmaken en verorberen. (Kai-kai long spoon, hahaha!! – die eten dat met ‘n lepel, haha!) ‘t Geeft ons altijd wat gesprekstof- en partners. Als verfrissing drinken we trouwens minstens een kokosnoot per persoon per dag.




 





 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
De prijsverhouding in dit land is op zijn minst vreemd. Wie denkt dat alles waanzinnig goedkoop is zoals in het nabije Zuid Oost Azie slaat de bal mis. Reizen in PNG is duur. Vooral de overnachtingen slaan een heus gat in onze reiskas. Circa 50-60 euro moet men hier voor een nacht in een tweepersoonskamer op tafel leggen. Daarbij vertel ik over de gunstigste opties: muffige cellen met dunne mousse-matrassen en gemeenschappelijke douche/WC op de gang. Verder zijn de kamers over’t algemeen uitgerust met een asbak en een pak comdooms. Transport is ook duur (te begrijpen: ondanks een minimumloon van 75 eurocent per uur kost benzine net zoveel als in Australie). In groot contrast staat dan de streetfood. Ons favoriete bananenblad pakket is te vinden vanaf 0,30 euro.

Zelden hebben we trouwens zo’n sympathiek volkje als deze leren kennen. PNG’ers hebben een waanzinnig vriendelijke, rustige & onopdringerige air waarbij men niets anders kan als ze de max vinden. Met een lach worden we door elke voorbijganger hoffelijk begroet. Op het eind van de dag kan dat wel eens vermoeiend worden, maar ‘t is toch oh zo goed bedoeld. Op de straten worden we dag in dag uit gevraagd hoe’t met ons gaat, of we weten welke richting we uitmoeten, of we iets zoeken, etcetera. In de openbare bussen (door expats afgeradene PMV’s) helpen de locals ons op’t goede moment uit te stappen, willen ons hun plaats afstaan en zijn blij wanneer we ons gewoon tussen hen in zetten.




 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Na ruim twee weken rondtrekken kwamen we welgeteld 1 vrij rondlopende toerist tegen. Een fietser uit Japan. De weinige andere blanken laten zich snel in een vakje stoppen:
1. Expats: diplomaten, zakenlui & NGO medewerkers
2. Cruise-toeristen: 60+, makkelijk te herkennen aan de hoog opgetrokken witte tennissokken en zonnehoed, in groepen onderweg per bus met geblendeerde ruiten, krijgen strikt straatverbod (geen zever!) en worden netjes bij de musea in- en uitgeladen. (voor de volledigheid: we zagen deze groepen enkel in het museum & parlement van Port Moresby).

Gewoon zo rondcruisen lijkt hier niet de gewoonte. Op de straten worden we vaak gevraagd wat we hier doen van werk. Op het idee dat we hier gewoon op bezoek komen uit interesse komt geen mens. Wanneer we dat echter antwoorden verheugt men zich. Men vindt het geestig. Kort daarop vraagt men alleszins met enige ongeloof in de stem waarom we precies PNG uitgekozen hebben.

Ook low-budget reizen kent men amper. Wanneer we naar de prijs voor een bananaboot vragen om op het volgende eiland te varen gaat men er al snel van uit dat we een ganse boot willen charteren, en niet als doodgewone passagier tussen de locals willen. In de bussen vraagt men ons bij welke luxueuze resorts we eruit willen. Als we hen dan uitleggen dat we daar niet naar op zoek zijn wordt verstandnisvol geknikt, en volgen voorstellen van de goedkopere guest houses. Het voorlopige hoogtepunt van ingebeelde weelde kreeg ik echter op de markt in Kavieng. Een oudere man vraagt me of die grote, witte jacht daar in de haven de mijne is.. Van een misverstand gesproken.
 
 
 
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten